Geplaatst op

De O van ocherme, opbringe, opdoon, en oovuil moon ek a?

Na de N vorige keer belanden we thans bij de woorden die beginnen met de letter O. “Oo oo oow!” hoor ik jullie al roepen, “ochgottekes, ni zoe rap! Begin al maar eens met oeit te legge op oovuil maneere da ge dei O, oo, oe, oê, oi, oj of ou enzoevoesj schraaift!” Juist, okee, g’èt gelaaik, laat ons beginnen bij het begin.

Veel valt er niet uit te leggen bij de gewone of korte O. Je spreekt ze uit zoals in het Nederlands. Een kot is en blijft e kot. Een tuin wordt nen of (want we spreken de H in het Brussels niet uit). Een onnozelaar is vaneigens nen onnuuzeleir. Idem bij de lange oo, die blijft identiek aan de Nederlandse klank. Zo wordt een hoed nen ood (uitspreken zoals in een oor). Opgelet hier, want ’n oor in het Brussels is een hoer, terwijl het Vlaamse oor bij ons ’n uur is. Et es mo da ge ’t wet.

De doffe O mè e kapke, en de doffe maar wat langere O…

Het wordt wat ingewikkelder bij de ô. Om deze doffe “o” weer te geven plaatsen we er een kapje op, een accent circonflexe. Die ô vinden we terug onder de lakens of de lôkes, of in een aantal andere zaken, gelak as in ander zôkes. Om een lange doffe O te schrijven gebruiken we dan weer een verlengstuk door er eerst een E aan toe te voegen en het kapje op die E te plaatsen: oê. Dat vinden we terug in nen boêd (baard), ’n klet op zan koêk (een slag op zijn kaak), of we gon bij de Flup in Loêke (we gaan naar Filip in Laken), en op ne klasjkop stoê gin oêr (op een kaalkop staat geen haar). Marcel de Schrijver vermeldt ook nog nen oênaaver: in het Brussels is een aanhouder iemand die een ‘onwettige’ of buitenechtelijke verhouding heeft met een vrouw of een man. Spijtig voor de feministen onder ons, maar het vrouwelijke oênaafster bestaat niet in het Brussels. Gelak as da de Coubertin et zaa: oênaave es belangraaiker as winne! Behalve natuurlijk bij de politie, want as ne flik ienen oênaaft eit em derekt uuk gewonne.

De kombinoêse mè de i geft oi, ôi of ooi…

“Laat maar” wordt in ’t Brussels “loit mo”. Niet moeilijk. Maand wordt moind. Idem. Een gewone o gevolgd door een i worden samen uitgesproken. Maar soms hebben we dan weer een doffe o (de famuize ô) die gevolgd wordt door een i, en dat horen we dan weer in rôite (ruiten), bôik (buik), ôil (uil), ôis (huis), ôitkliere (uitkleden), enzoevoesj. De aandachtige lezer zal nu wel gemerkt hebben dat dit de Brusselse omslag is van het Vlomse ui. En natuurlijk mogen we de dubbele oo met haar vriendje i niet vergeten, maar dat zal wellicht geen moeilijkheden opleveren voor de uitspraak, zoals in kooi of de gooi. Een koe of de goeden dus…

Is de OEI van ‘nen boeik’ ook niet goed?

Ja, vaneigens is dat oké. Als de ene Brusseleir of Brusseles bôik, ôil of ôis zegt zal hij of zij dat op die wijze schrijven. Heel wat andere Brusseleirs – waaronder ik par eksempel – zullen eerder boeik, oeil of oeis zeggen en dat op die manier neerpennen. Niets mis mee. Brussel bestaat immers uit meer dan 25 oudere dorpskernen en het is dan ook normaal dat soms de verschillen tussen die plaatsen nog blijven bestaan.

Tenslotte: de OU is OU en geen OE!

Nogal wat Franstalige Brusselaars hebben de gewoonte om, telkens zij een ‘ou’ zien staan in een Brusselse tekst, een ‘oe’ te laten horen. “Mais monsieur Delathouwer, pourquoi vous parlez des Manne van de Platoe?” Wel, omdat we ook niet spreken van Delathoewer, of ik hoe van joe, en omdat de Platou de Brusselse variant is van het plateau van Koekelberg. Als we dus ergens een ou lezen spreken we die uit zoals in het Nederlands: belouve (beloven), oupet doon (openen), outeraa (schrijnwerker in het Bargoens). En nog e specialleke, want we zouden bijna vergeten dat de OE ook in het Brussels wel degelijk bestaat. Zoals in de oele (afgeleid uit het Franse ‘houille’), den oelenboor of den oelemarsjant (kolen, kolenboer of kolenhandelaar). Stamt uit de tijd dat onze grootouders geen keus hadden en zich moesten verwarmen met steenkool.

Sera de Vriendt & Marcel de Schrijver: nen dikke merci!

Waar gaan ze het halen (oêle) vraagt een mens zich af. Awel, eerlijk gezegd, Sera en Marcel die zich uitsloofden om een hanteerbare spelling voor hun dialect uit te werken, hebben dat prachtig klaargespeeld. Want om een eenvoudige ietwat fonetische schrijfwijze op te stellen moet je niet alleen rekening houden met de verschillende klanken en gebruiken tussen de standaardtaal (het Nederlands) en de streektaal (Brussels en Brabants), maar ook met de accenten die per klinker optreden. En bij de O was die opdracht niet min. Het laat ons alleszins toe om de klinkers in het Brussels neer te schrijven zoals we ze uitspreken. En vooral: wie bôik zegt voor buik zal bôik schrijven, wie boeik zegt zal boeik schrijven. Meteen horen we ook dat onze thuistaal rijker is dan we zelf denken.

Mijn boeikgeveul zegt mij ondertussen dat het tijd is voor een verfrissing. Do stoêt ’n kroeik guis te wachten op de salongtoêfel. Dei goêt do ni lank ne mi vol stoên… Santei! En tot de noste ki!

Robert DELATHOUWER

Geplaatst op

De N van neie, ni, niks, neeverans, neet, of naaig. Newo?

In onze laatste streektaalbijdrage waren we binnengevlogen met de KLM. In ons alfabetisch overzicht van plezante of bijzondere Brusselse woorden belanden we dus logischerwijze nu aan bij woorden die beginnen met de letter N.

Het is opvallend hoeveel korte woorden we in het Brussels terugvinden die beginnen met de letter N. Maar we kunnen bij deze letter wel even illustreren wat het Brussels dialect zo apart maakt ten overstaan van de standaardtaal (‘et schuu vloms’). Bepaalde grammaticale afwijkingen bijvoorbeeld – dat gebeurt ook wel met andere dialecten. En ook: een dialect verandert constant, sneller dan de standaardtaal, want die is ook geregeld door de academische wereld. En tenslotte, in je streektaal kan je je nogal wat dingen veroorloven die je in de beschaafde omgangstaal wellicht niet of minder zou durven, vloeken, vunzige of ranzige moppen, of gewoon vulgaire en platte uitdrukkingen. Die dan meestal ook wel plaats- of tijdsgebonden zijn.

Het Brussels dialect werkt met een dubbele ontkenning.

De dubbele ontkenning was een van de stokpaardjes van prof. em. Sera De Vriendt, die daarover menig onderzoek schreef. Terwijl je in het Nederlands zal beweren dat je ergens nog nooit geweest bent (‘ik ben daar nog nooit geweest’) zal dat nog straffer klinken in het Brussels: ‘ik zen do nog nuut ni geweist’. ‘Nooit niet’ zou in het schuu vloms feitelijk moeten betekenen dat je er altijd al geweest bent, maar in ’t Brussels is nuut ni gelijk aan zeker niet. Hetzelfde trouwens wanneer je nog nergens bent geweest in bijvoorbeeld een of andere voorstad van Brussel. Dat zal dan klinken als: ‘neie, ik zaain neeveranst ni in Antwerpe geweist’. Een extra ontkenning wordt door Marcel de Schrijver in zijn schrijfsels aangehaald: ‘nuut ofte jamais van za leive neet!’ Een sterker superlatief van ‘nuut neet’ zal je wellicht niet vinden.

Dialect evolueert sneller dan de standaardtaal.

In dialecten creëer je sneller nieuwe woorden of uitdrukkingen, lang vooraleer de standaardtalen hun draai hebben gevonden met dezelfde nieuwigheid. Tegelijkertijd zal men zich ook meer onfraaie dingen permitteren in de taal die per definitie bestemd is voor een kleinere groep, laat staan gelijkgezinden. Een mooi – nou ja! – voorbeeld is het woord neigerzwiet… Marcel de Schrijver vermeldt dit als: naam gegeven aan cocahoudend spuitwater door diegenen die dat goedje niet lusten. Het blijkt dat na W.O. II, toen veel Amerikaanse soldaten, waaronder nogal veel Afro-Amerikanen, in onze contreien voorbijkwamen, ook Coca-Cola aan een felle opmars is begonnen. Vele Brusselaars waren wel spuitwater, limonades of bier gewend, maar niet die nieuwe smaak die van de cola uitging. Maar de associatie met ‘negerzweet’ zegt veel over de mentaliteit en de appreciatie toen voor de zwarte medemens. En dat terwijl Belgen en Brusseleirs in het bijzonder niet konden beweren dat ze nog nooit Afrikanen hadden gezien, gelet op onze historische banden met het toenmalige Kongo. Gelukkig past een dialect zich ook zeer snel aan aan de veranderingen in onze samenleving. Het woord is dan ook naaig rappekes in de vergetelheid geraakt. Ik zou niemand aanraden om dit nu onder dezelfde naam nog te bestellen op een of ander Brussels terras.

Brussels dialect speelt en steelt stoemelings uit het Frans en het Nederlands.

We hebben het hier niet over het bestaan van het Vloms-Brussels enerzijds en het Beulemans-Frans anderzijds. Noch over het feit dat we soms gewoon uitdrukkingen of zinnen uit de ene klakkeloos vertalen naar de andere. We kennen allemaal het gezegde “naa gomme ne gank”, wat soms in het Frans wordt vertaald als “mènant on va d’un corridor!” Neen, hier willen we het even hebben over de vindingrijkheid van den Brusseleir die er plezier in schept om de omstaanders heimelijk op een dwaalspoor te brengen. Prachtig voorbeeld daarvan is het woordje noîkesschaaiter. Wat stelt dit voor? Beeld je even in: je zit in de jaren ’50 of ’60 van vorige eeuw aan tafel in een van de beginnende Chinese restaurants ergens in Brussel. Je wordt bediend door personeel van Chinese origine, en de meerderheid van de klanten is… Chinees. Als je tijdens je conversatie de woorden ‘Chinees, Sjinuus of Chinois’ gebruikt hebben alle aanwezigen in het restaurant begrepen dat je over hen praat. Vandaar de noîkesschaaiters. Want, zoals onze vriend Marcel de Schrijver in zijn bloemlezing schrijft: een noîkesschaaiter is een nootjesschijter, en afgeleid van het Franse chie-noix, en betekent… een Chinees. Gelukkig is ook deze ‘spitsvondigheid’ allang uit ons dagelijks woordgebruik verdwenen.

Voilà, genoeg voor deze keer. Ik had nog met plezier willen vertellen over de nuis, de noegelenboeik, of nonnekeskneene, of den ienen of andere nërk da’k vantaaid teigekom, maar daarover laat ik je zelf even fantaseren. Nè!

Tot de noste ki!

Robert DELATHOUWER

Geplaatst op

’t Es taaid vè de KLM, en ’t goê ni over e vliegmajeen!

We waren in ons Magazine nummer 12 met ons alfabetisch overzicht van plezante of bijzondere Brusselse woorden beland bij de letters I en J. We komen vandaag dus aangevlogen met de KLM. En die hebben alle drie wel wat te vertellen.

De K van keekefretter!

Met de letter K kan je in het Brussels natuurlijk niet beginnen zonder het over de Keekefretter te hebben. Elke Brusseleir zal immers fier zijn over zijn spotnaam, al zijn de historici niet unaniem over de exacte oorsprong. Ook al schijnt vast te staan dat bij een veldslag of een verre belegering in de Middeleeuwen de aanwezige Brusselaars een hele boel keekene en kapoone als proviand meehadden, is niet geweten bij welke van de vele veldslagen dat moet gesitueerd worden. Let wel, we eten in Brussel ook wel wat anders dan keek. Van kotlet of kabernaai (allebei kortelet) over kabi-jaa (kabeljauw) tot kipkap. Dat laatste is ‘zure kop’, waarbij verschillende soorten vlees (maar hoofdzakelijk hoofdvlees) fijngehakt en gezult worden (ingemaakt in azijngelei). En als we onze keis op onze tafel krijgen zijn we de koning te rijk. Want onze ettekeis (Brusselse stinkkaas) is zelfs bij de betere diëtisten welbekend als een van de meest gezonde kazen, want geen vetgehalte. En dan zwijgen we nog over onze pottekeis, een subtiel en gedoseerd mengsel van ettekeis met plattekeis, verrijkt met peper, fijngesneden pijpajuintjes en radijsjes, een lepel mosterd, en e kloesjke guis! Een nacht in de frigo, en probeer er dan maar eens af te blijven… In afwachting kunnen we vaneigens ook nog knabbele op een hele reeks smosjterderaakes zoals koekskes, karamelle, e kremmeke als het zomer is, gepofte kastonjes in de herfst, en niet te vergeten: onze karikolle als we naar de kermis gaan. Het is niet voor niks dat onze vriend Pol Bovré vroeger zong dat karikolle de kaviaar van de Marolle waren, of de kaviaar van d’erm mense! Wat we spijtig genoeg nooit gekend hebben, maar volgens nog aaver kastaars dan wij ook tof was zijn de nu verdwenen karabitsjes, Volgens Marcel de Schrijver zou de naam zelf een vervorming van het Franse ‘escarbille’ kunnen zijn (sintel). In Brussel zou het een rond of ovaalvormig koekje geweest zijn dat met suiker op een blad boterpapier geplakt werd. Masscheen e gedacht vè den ienen of den anderen bekker vè opneut e stukske Brusselse patrimoine op gank te trekke? In ieder geval, mocht je na dit alles nog e kreuke hebben (van het Franse ‘un petit creux’ of ik heb nog trek…), dan kan je nog je toevlucht zoeken bij een paar sneden kramik, of bij een paar koekenbakken (pannenkoeken in ’t schuu vloms). Of waarom niet een taluur knëddele? Dat zijn vlees- of deegwaren die vormeloos zijn, met als resultaat een mindere kwaliteit wegens een bereidingsfout, maar soms bestrooid met kruiden of suiker. In het geval van knëddele in dieg wordt dat dan een mindere versie van smoutebolle.

Natuurlijk zal je dit alles dan ook moeten doorspoelen. Om bij de K te blijven zal je je tevreden moeten stellen met een zjat kaffei. Of als je wat meer tijd hebt een glas kalisjesap. Dat krijg je door een stuk zoethout, kalisj dus, in een glas water te laten ‘trekken’ of oplossen. Of nog ne gooien aave kreek natuurlijk (Oude Kriek). Daar is geen commentaar bij nodig. Behalve misschien dat je kriek maakt van lambiek?

En de L van Lambik…

Voilà, daarmee is de aansluiting met de L naadloos verlopen. Zoals je ongetwijfeld wel weet is Lambik de basis van alles wat met Guis en Kreek te moêken eit. Het is exclusief in de Zennevallei gebrouwen en wordt al lang wettelijk beschermd. Minstens 30% tarwe en de rest (70 dus) mout, en geen gist. Het brouwproces is ook spontaan en duurt 2 jaar. En alleen de brouwerijen die deze ambachtelijke wijze respecteren krijgen de erkenning voor Oude Geuze of Oude Kriek. Lambik is doorgaans niet zwaar (5°), en je kan er dus wel wat van drinken. Maar opgelet: lampetten (overvloedig bier drinken) hoeft voor ons niet. Dat deden ze vroeger wel, daar kon Lowee van ’t Lieg plafong over meepraten. Zijn stamenei werd wereldberoemd in Brussel en Vlaanderen toen Radio Brabant onder dezelfde naam in de jaren ’70 geruime tijd een plezante reeks met sketches en leekes produceerde. Waarvan het nummer In ’t Lieg plafong van Remy Ray toen ook een hit werd.

We kunnen de L niet afsluiten zonder ook twee soorten Brusseleirs aan te halen die niet echt bij mekaar passen. Aan de ene kant de linkoêd of de linkadôr, of m.a.w. ne linken tip, een rare vent, iemand die niet te vertrouwen is. Niet verwonderlijk natuurlijk dat wij de andere verkiezen: de lëbbe, een goedzak. Soms zeggen we ook ne loobas, zelfs ne gooie loobas. Van ‘lobbes’, een goedaardige hond, of iemand die altijd met alles tevreden is.

… of de M van Menneke Pis!

Veel Brusseleirs hebben een hekel aan de benaming Manneken Pis. En gelijk hebben zij, want in ’t Brussels is een manneke een kleine mand. In a manne of in a mandsje! Dat zeggen ze tegen een hond(je) die in zijn mand moet gaan liggen. Maar een jongen is ne menne en een kleine jongen is gewoon e menneke. Het beeldje dat op de hoek van de Eikstraat en de Stoofstraat staat, en dat gedurende enkele eeuwen feitelijk een van de talrijke fonteintjes was die (drink)water verschaften in de stad, heet bijgevolg niet Manneke maar voor ons wel Menneke-Pis. Het originele beeldje werd in 1619 op vraag van de stad gemaakt door J. Duquesnoy de Oude. Dat werd in 1817 gepikt en verbrijzeld. Het beeldje dat we nu kennen is dus een afgietsel. In ieder geval kunnen we wel stellen dat ons Menneke-Pis symbool staat voor den Brusseleir dee ongezjeneid, leeber en ongebonne dui ’t leive stapt. Het is eigenlijk ook wat raar dat ze het andere beeldje, dat verscholen staat in het Ilot-Sacré, Jeanneke-Pis hebben genoemd en niet Maske-Pis. Dan had ik er hier bij de M wat meer kunnen over babbelen. Of waarom niet Meeke Moeis? Ook al is dat de Brusselse vertaling van Walt Disney’s Mickey Mouse, het zou haar ook goed staan… Bon, et es maleruis, mo ik gon aaile moote loête. Ik ga mijn dagelijkse wandelingetje maken naar de mussen. Sinds de terugkeer van deze kleine deugniet in onze wijken pik elke dag mijn portie positiviteit mee. Wij zeggen ook niet voor niets ‘zoe zot as ’n mus’. We zien malkandere volgende keer wel weer.

Robert DELATHOUWER

Geplaatst op

We gaan verder met het Brussels alfabet…

Verleie ki (Magazine numero 11) waren we beland bij de soekeleir van het Brussels alfabet, meer bepaald de letter H, die we in het Brussels eigenlijk nooit uitspreken. Donc, naa zaain we garriveid on de letters I en J. We nemen er echter hun duonummer IJ uit het schuu vloms niet bij. In de geschreven versie van het Brussels dialect wordt de ij-klank gelijkgesteld met de ei-klank en op deze laatste manier geschreven. “Hij rijdt met die vrouw mee” wordt aldus “ei rait mè dei mei mei”…

De ieste letter vandoêg es de I van irsch-par-terre.

Als je een Brusseleir hoort klappen over den irsch-par-terre dan praat hij over d’Aa Met. Die heeft ook meerdere namen, zoals Voddemet, Vosseplaain, place du Jeu de Balle (Kaatsplein in ’t schuu vloms) enzoevoesj. Mo uuk irsch-par-terre. Dat kan je best vertalen door ‘Hirsch-die-uitgespreid-ligt-op-de-grond’. Het is dus een benaming die met enige ironie (zoals dikkes in ’t Brussels) verwijst naar de kledij die her en der op de Oude Markt te koop ligt. De term dateert van voor Wereldoorlog II, want Hirsch & Cie, was een van oorsprong Belgisch modehuis, dat ook winkels had in Amsterdam, Keulen, Dresden en Hamburg. Het was genoemd naar de van oorsprong Joodse ondernemer Leo Hirsch (1842-1906). De Brusselse winkel die dus gienen brol mo wel chique modekledij verkocht lag in de Nieuwstraat, naast de galerij die destijds de Nieuwstraat, het Martelarenplein en de Zilverstraat verbond. En die ook de Hirsch-galerij genoemd werd.

Je zal het wel al begrepen hebben, bij den irsch-par-terre kon je misschien nog met inkel (enkel geld, muntstukken, cf. nikkel) betalen, maar daar moest je in de Nieuwstraat niet mee afkomen. Of het zou ne vollen iemer moote geweist zaain… En of je met intsje zou toekomen valt zelfs te betwijfelen.

In zijn bloemlezing en ook in het Lexicon verwijst Marcel de Schrijver ook naar iet (heet) en ietegaaid. En terloops ook naar boelee (van het Frans bouilli ofte soepvlees), maar niet zonder er ook ieten boelee aan toe te voegen. Letterlijk zou dat heet soepvlees moeten zijn, maar in ons dialect is het een persoon die hitsig is en man- of vrouwziek. Sommige Brusseleirs zeggen voor een man ook iete kajiet. En voor vrouwen (want we zijn voor de gelijkheid!) iete kut… Opgelet, het is wel Marcel die dat schrijft newo! Ik zaa da ni tère!

En naa es et on de J van Jommo jaa…

In ’t schuu vloms hoor je wel eens een ‘ja, maar’, maar wij maken daar graag een beklemtoonde bevestiging of ontkenning van. Dat wordt dus jomme jaa of jommo jaa, of as ge ni takkoud zet jommo neie. Vergelijk het wat met de dubbele ontkenningen in ’t Brussels: “dat zou ik nooit doen!” wordt dan “da zaa kik nuut ni doon!” Zoals wenen als kleine ket, dat zouden we ook nuut ni doon, of beter gezegd blète, bëddele, of – vermits we bij de J zitten – jenke. En als we dat dan toch deden, en het duurde te lang, was er wel altijd iemand die opmerkte van jêndè, goêt da gejank na nog lank deure?

Over de joenkaaid kunnen we natuurlijk ook nog wel wat vocabularium ophalen. Terwijl da joenk niet bijzonder vleiend klinkt, kan ne joengeszot soms wel meevallen. Tot wanneer de joengedochter ne joenkman gevonden heeft die ze goed genoeg vindt. Of ze moet blijven zoeken, misschien naar nen aave joenkman. En als ze er geen kan vinden loopt ze het risico een aa joengedochter te worden. Ze kan zich natuurlijk nog altijd zelf troosten met de gedachte van ‘k wil nog ginne joenge…
vè wa zoê ‘k goên nen aave pakke’!?


Robert DELATHOUWER

 

Geplaatst op

De letter van vandoêg: kameroêt H, de soekeleir van ‘t Brussels alfabet

In onze vorige rubriek voor de zomervakantie waren we garriveid ba de letter G. Die heeft ons daarna wel wat plezante reacties opgebrocht. Vooral wanneer we het hadden over de Gardevils en hun lijflied Lup lup lup de Gardevil es doê… Ik schreef toen dat Marcel de Schrijver in zijn bekende bloemlezing ’t Es on aa naa al aangaf dat er op dat aireke ook een vervolg bestaat, en dat luidde als volgt: En ‘k zoê ni geire luupe vè de gardevil en nog: Mè zan krumme puuten en zanne oeilenbril. En ja, er bestaan ook nog een heleboel andere versies en vervolgskes, net zoals er bij Vee van bomma ook heel wat andere varianten bestaan op de pataate mè sosisse. Veel lezers hebben ons die Gardevils-varianten ook doorgestuurd. Wat ons dan extra deugd doet, want het bewijst dan weer dat we toch gelezen worden. We komen later ongetwijfeld nog terug op al dei toffe leekes in ’t Brussels.

We zijn in onze reeks met een overzicht van plezante of bijzondere Brusselse woorden aan de hand van een alfabetische volgorde van de beginletters na de G nu dus garriveid on de letter H.

We kunnen vanaaiges kort zijn bij deze 8ste alfabetaar, want nen echten Brusseleir zal de H nooit uitspreken, of het zou moeten zijn bij een of andere eigennaam zoals Hubert. En dèn nog, die zullen we meestal ook wel uitspreken als Ubère… Of as ge minister Benjamin Dalle uud, die een van onze Brusselse lessen kwam bijwonen, en als we hem vroegen om zich in het Brussels voor te stellen zei: ‘ik zaain afkomsteg van… Bruhhe’. Van de slag aaie we recht op een dobbel H! Vè de rest nen toffe pei den Benjamin (hij subsidieit ons uuk, zeede…)

Als we de H niet uitspreken in ons dialect dan zullen we die uiteraard ook niet schrijven. Bij onze vriend Marcel – en die kon het weten, want hij was zelf de Schrijver – blinken slechts twee citaten rond de H in zijn bloemlezing.

Ten eerste: wanneer men aan een Brusseleir vraagt van een woord dat met de letter ‘h’ begint te spellen, gebeurt het dat die Brusseleir gekscherend begint met te zeggen… “met de ‘h’ (uitgesproken hasch) van hesqu’on va boire un verre?” – gaan we samen een glas drinken?

Ten tweede (en ten laatste): HUILE DE BRAS: de Franse uitdrukking ‘mettre de l’huile de bras’ betekent een zware fysische inspanning doen, zwaar werk verrichten. De Brusselse volkstaal gebruikt die uitdrukking in de betekenis van ‘spierkracht’. Voorbeeld: vè dat af te scheure was er vuil huile de bras vandoon zenne! – om dat af te schuren was er veel spierkracht nodig hoor!

Allei, tot de noste ki, hein

Robert DELATHOUWER

ZOEK JE EEN WOORD IN HET BRUSSELS?
OF ZUKTE E WOUD IN ’T BRUSSELS?

Dat kan vanaf nu ook digitaal. In samenwerking met de vzw Variaties werd het Brussels Lexicon gedigitaliseerd en opgenomen in de Woordenbank van de Nederlandse dialecten. Hoe ga je te werk? Ga naar:
https://www.brusseleir.eu/neus/brussels-lexicon-digitaal/
daar klikken en je komt in de woordenbank terecht. Kruis Brussel aan en tik vervolgens het woord dat je wilt verbrusselen in het vakje de A.N.-zoekterm. Klik dan op zoeken. Es da ni tof?

Voor wie graag iets tastbaars in handen neemt: je kan bij Brusseleir! nog steeds in boekvorm het BRUSSELS LEXICON, van Sera de Vriendt en Marcel de Schrijver (uitg. Academie van het Brussels vzw, 2009) met meer dan 6000 Brusselse woorden bestellen of afhalen. Ook de Franse versie LEXIQUE BRUXELLOIS (van dezelfde auteurs plus Marc Quintelier) is beschikbaar.

Daarnaast is ook ’t KAKKENESJKE verkrijgbaar, de Franse versie van de bloemlezing van merkwaardige woorden en gezegden van Marcel de Schrijver (uitg. vzw BeBrusseleir, 2017). De Vlomse versie (’t ES ON AA NAA!) is al een tijd uitverkocht.

Geplaatst op

De letter van de weik: de G van Gardevil

We zijn in onze reeks met een overzicht van plezante of bijzondere Brusselse woorden aan de hand van een alfabetische volgorde van de beginletters vorige keer garriveid on de letter F. En dat wil vanaaiges zeggen dat we vandaag belanden bij de volgende in den ABC, namelijk de letter G. Let wel: we hebben het over de G zoals je die in het Nederlands uitspreekt, zoals in gooiendag of gooie merget. Je hebt ook woorden, vooral als die uit het Frans komen, waar de G anders wordt uitgesproken, zoals wanneer iemand een mooi gebaar stelt – ei dei ne schuune geste, dan zet je het woord cursief als het onveranderd blijft in ’t Brussels. Als het woord echter wel anders wordt uitgesproken zet je het met een aangepaste combinatie van medeklinkers: zoals bijvoorbeeld e zjestemenneke. Voor alle duidelijkheid: we zullen het hier en nu dus hebben over de enige echte G, godverdoeme! En opnieuw duiken we daarvoor met Marcel de Schrijver in zijn prachtige bloemlezing ’t Es on aa naa!

De eerste vrienden waaraan we met veel sympathie denken bij de letter G zijn natuurlijk de Gardevils. Dat zijn de mannen die het meeste werk hebben middenin de zomer. Zij moeten immers jaarlijks de cortège van de Maabuum akkompanjeiren en defandeire op de planting op 9 augustus. Bij Marcel de Schrijver lezen we over hen het volgende: GARDEVIL, van het Frans “garde-de-ville” = vroeger: politieagent. Het bekende wijsje van Lup lup lup de gardevil es doê kent iedereen wel. In zijn bloemlezing preciseert Marcel overigens dat deze Brusselse tekst werd gezet op de muziek van de 5de figuur van de Engelse quadrille – quadrille van de lansiers – van J.L. Olivier Metra. Maar kennen jullie ook de rest van het liedje?


Vooreerst komt:
Lup lup lup de gardevil es doê, de gardevil es doê, de gardevil es doê,
Lup lup lup de gardevil es doê, de gardevil es doê
Je kan dat een paar keer herhalen, telkens wat sneller of op een andere wijze gezongen. Maar er bestaat ook een vervolg, en dat luidt zo:
En ‘k zoê ni geire luupe vè de gardevil (ik ben niet van zins weg te lopen voor die politieagent) en nog:
Mè zan krumme puuten en zanne oeilenbril (want hij heeft kromme benen en draagt een uilenbril)
Bij de letter G kunnen we weer een hele reeks toffe Brusselse woorden bovenhalen. Zo een heel gewoon Nederlands woord dat je op dezelfde wijze uitspreekt en schrijft in het Brussels, maar waar ontelbare uitdrukkingen en gezegden rond geweven zijn. En opnieuw belanden we bij onze vriend Marcel. Telkens wij hem konden uitnodigen om een van onze lessen Brussels bij te wonen fleurde hij die op zijn onnavolgbare wijze op een lezing over het woord ‘gat’. In zijn bloemlezing ’t Es on aa naa (en natuurlijk ook in de Franse versie ’t Kakkenesjke) zal je niet minder dan drie bladzijden vinden met expressions ouver et gat. We pikken er voor ons eigen plezier een tweetal uit die we persoonlijk koesteren:
’t Gat van den deuvel, het gat van de duivel, een nogal mysterieuze Brusselse definitie van een spiegel; en
Ui gat sloêgt achtentaggeteg, haar gat slaat achtentachtig, wordt gezegd van een vrouw die een heupwiegende gang heeft.

Natuurlijk kunnen we nog heel wat andere gezegden en woorden met de beginletter G voorschotelen. ’n Ander woord dat we aldus konden geven is gegouve. Gegouven es gegouve newo, dat es ten andere wa da waailen ee na in al dei magazines al van in et begin doon.

Allei, om onszelf te plezieren: wat denk je van gaffele? Of galosje (‘ons bomma dei zwumt mè galosje…), of nog: ne gekaleide pei, dee goo gastikeid es. En verder: het heeft geregend en et es ee glaiteg (of gletteg). Hij is op za gat gevallen, en is nogal gabumeid.

En ikke, ik em oenger en dëst gekreige. Ik pak ma nog ’n gozet; en dobaa ne gooie guis, ara. Santei!

Robert DELATHOUWER

’t ES ON AA NAA! Het levend Brussels Dialect – bloemlezing van merkwaardige woorden en gezegden, van Marcel de Schrijver, uitgegeven door de vzw be.brusseleir, 2017 IS UITVERKOCHT ! De Franse versie ’t KAKKENESJKE is nog wel verkrijgbaar.

BRUSSELS LEXICON, van Sera de Vriendt en Marcel de Schrijver, uitg. Academie van het Brussels vzw, 2009 (meer dan 6000 Brusselse woorden) en de Franse versie LEXIQUE BRUXELLOIS (van dezelfde auteurs plus Marc Quintelier). Het Brussels Lexicon kan je bestellen bij BRUSSELEIR!

In samenwerking met de vzw Variaties werd het Brussels Lexicon gedigitaliseerd en opgenomen in de Woordenbank van de Nederlandse dialecten. Hoe ga je te werk? Ga naar
https://www.brusseleir.eu/neus/brussels-lexicon-digitaal/
daar klikken en je komt in de woordenbank terecht. Kruis Brussel aan en tik vervolgens het woord dat je wilt verbrusselen in het vakje de A.N.-zoekterm. Klik dan op zoeken. Es da ni tof?

Geplaatst op

DE KLINKENDE CHAMPION VAN ET BRUSSELS: DE ‘E’!

Even ter herinnering: we waren in de vorige edities begost met een overzicht van plezante of bijzondere Brusselse woorden aan de hand van een alfabetische volgorde van de beginletters. Na de klinker A en de letters B, C en D komme me naa dus logischerwijze terecht bij de wellicht meest gebruikte klinker in het Brussels dialect die bovendien in talloze variaties geserveerd wordt: de E.
Je mag gerust stellen dat onze goede vrienden Marcel en Sera, toen ze destijds de spelling voor het Brussels dialect uitwerkten in opdracht van de Akademee van et Brussels, op die E een tijdje hebben zitten ‘sjikken’. In hun overzicht van de klinkers en tweeklanken onder de welluidende titer ‘welke letters voor welke fonemen in het Brussels?’ neemt ons E-ke meer dan een derde voor zijn rekening, echteg en techteg woê.

Bezee mo: van de 22 Brusselse woorden in deze tekst die tot deze lijn in vetjes staan zijn er niet minder dan 17 waar één of meerdere E’s staan te pronken. Geen klinker of medeklinker die beter doet. Maar ze worden niet allemaal op dezelfde manier uitgesproken, de klank van de ene is niet noodzakelijkerwijs die van de ander. Ook in hetzelfde woord, zoals in echteg en techteg. De eerste E klinkt zoals de eerste van Akademee. De tweede is dan weer doffer en vinden we terug in het lidwoordje et, of in de werkwoorden begost en komme. En de lange E van Akademee es d’aaigeste als die in bezee. De enige waar al een accent op staat is in woê (‘waar’ in ‘t schuu vloms), maar dat gaat dan weer over de uitspraak van de O die aan de E voorafgaat. Gekomplikeid? Ja en nee. Marcel en Sera hebben voor de weergave van de grote verscheidenheid van de uitspraak van onze E feitelijk een redelijk eenvoudige oplossing gevonden.

Uitgaande van het feit dat het Brussels als een van de Brabantse dialecten behoort tot de Nederlandse taal schrijven we het op dezelfde manier als we dat in het Nederlands zouden doen (voor zover dat nodig is, want zoals al zo dikwijls herhaald: een dialect is in de eerste plaats een gesproken taal, ’n toêl da ge klapt). Met weliswaar een vocabularium dat eigen woorden heeft of kweekt, en vooral andere klanken produceert dan de standaardtaal of zelfs een zeer naburig dialect. Maar wat je hoort schrijf je op, in ’t vloms dus. Nen eksempel? De OU: in ’t schuu vloms klinkt da gelak as in ik hou van jou. In ’t Frans gelak as ’n OE (ik hoe van joe ☺… ).

Bref, vanèr no de E: omdat die klinker op veel tefrente manieren wordt uitgesproken moesten Marcel en Sera wel enkele hulpmiddeltjes gebruiken. En daarvoor kwamen ze uit bij de Franse en Duitse accenten. Den accent aigu (krol no links), den accent grave (krol no rechs), den accent circonflexe (kapke op de letter), en uuk den umlaut (twie poeinkes op de letter).

 

DE TABEL DEE ALLES EKSPLIKEIT

Om het ons (en jullie ook natuurlijk) op een sumpel maneer oeit te legge, emme ze’t in ’n tabelleke gegoute mè nen uup eksempels (we beperken ons hier uiteraard tot ons letterke E). Als je het mij vraagt dan wijst dit zichzelf uit.

 (*) over de tilde: Marcel en Sera wisten ook dat nogal wat vreemde woorden, vooral van Franse herkomst, zich ook in het Brussels hebben genesteld. Er was geen reden om die anders te spellen dan de rest van de Brusselse woorden, zoals in de koesj (auto), et plafong (plafond), boezjee (bougie), kapoêbel (capable). Het kan echter gebeuren dat een woord anders dan in het Frans uitgesproken wordt, maar toch een klank bevat die niet ‘Vlaams’ is, meer bepaald een nasale klinker. Zij stelden voor die als volgt te schrijven: bij an/am sanseebel (sensible), bij on/om ne kontaabel (comptable), bij en/em empermeaabel (imperméable). En wie dat wenst kan de nasalisering zoals in de tabel aangeven door een tilde boven de klinker te plaatsen (die dubbele krol die ze vooral in het Spaans gebruiken: ˜ ). Mo ierlak gezeid: da doone kik uuk ni…

Voilà, en as ge’t naa nog ni verstoên èt, doet dèn gelak as da nènèn (man bomma) altaaid zaa: legt er aa kop baa. Of spel mè a tiene tot et vermoêk van a eele! En dobaa, et es ee vè de moment vuil te werm. Ik gon agaa ’n fles limonaad oêlen op den oêk in d’espeseederaa. Santei, en tot de noste ki!

Bronnen:
’t ES ON AA NAA! Het levend Brussels Dialect – bloemlezing van merkwaardige woorden en gezegden, van Marcel de Schrijver, uitgegeven door de vzw BeBrusseleir, 2017

BRUSSELS LEXICON, van Sera de Vriendt en Marcel de Schrijver, uitg. Academie van het Brussels vzw, 2009

allebei te bestellen of af te halen bij BRUSSELEIR!