Verleie ki (Magazine numero 11) waren we beland bij de soekeleir van het Brussels alfabet, meer bepaald de letter H, die we in het Brussels eigenlijk nooit uitspreken. Donc, naa zaain we garriveid on de letters I en J. We nemen er echter hun duonummer IJ uit het schuu vloms niet bij. In de geschreven versie van het Brussels dialect wordt de ij-klank gelijkgesteld met de ei-klank en op deze laatste manier geschreven. “Hij rijdt met die vrouw mee” wordt aldus “ei rait mè dei mei mei”…
De ieste letter vandoêg es de I van irsch-par-terre.
Als je een Brusseleir hoort klappen over den irsch-par-terre dan praat hij over d’Aa Met. Die heeft ook meerdere namen, zoals Voddemet, Vosseplaain, place du Jeu de Balle (Kaatsplein in ’t schuu vloms) enzoevoesj. Mo uuk irsch-par-terre. Dat kan je best vertalen door ‘Hirsch-die-uitgespreid-ligt-op-de-grond’. Het is dus een benaming die met enige ironie (zoals dikkes in ’t Brussels) verwijst naar de kledij die her en der op de Oude Markt te koop ligt. De term dateert van voor Wereldoorlog II, want Hirsch & Cie, was een van oorsprong Belgisch modehuis, dat ook winkels had in Amsterdam, Keulen, Dresden en Hamburg. Het was genoemd naar de van oorsprong Joodse ondernemer Leo Hirsch (1842-1906). De Brusselse winkel die dus gienen brol mo wel chique modekledij verkocht lag in de Nieuwstraat, naast de galerij die destijds de Nieuwstraat, het Martelarenplein en de Zilverstraat verbond. En die ook de Hirsch-galerij genoemd werd.
Je zal het wel al begrepen hebben, bij den irsch-par-terre kon je misschien nog met inkel (enkel geld, muntstukken, cf. nikkel) betalen, maar daar moest je in de Nieuwstraat niet mee afkomen. Of het zou ne vollen iemer moote geweist zaain… En of je met intsje zou toekomen valt zelfs te betwijfelen.
In zijn bloemlezing en ook in het Lexicon verwijst Marcel de Schrijver ook naar iet (heet) en ietegaaid. En terloops ook naar boelee (van het Frans bouilli ofte soepvlees), maar niet zonder er ook ieten boelee aan toe te voegen. Letterlijk zou dat heet soepvlees moeten zijn, maar in ons dialect is het een persoon die hitsig is en man- of vrouwziek. Sommige Brusseleirs zeggen voor een man ook iete kajiet. En voor vrouwen (want we zijn voor de gelijkheid!) iete kut… Opgelet, het is wel Marcel die dat schrijft newo! Ik zaa da ni tère!
En naa es et on de J van Jommo jaa…
In ’t schuu vloms hoor je wel eens een ‘ja, maar’, maar wij maken daar graag een beklemtoonde bevestiging of ontkenning van. Dat wordt dus jomme jaa of jommo jaa, of as ge ni takkoud zet jommo neie. Vergelijk het wat met de dubbele ontkenningen in ’t Brussels: “dat zou ik nooit doen!” wordt dan “da zaa kik nuut ni doon!” Zoals wenen als kleine ket, dat zouden we ook nuut ni doon, of beter gezegd blète, bëddele, of – vermits we bij de J zitten – jenke. En als we dat dan toch deden, en het duurde te lang, was er wel altijd iemand die opmerkte van jêndè, goêt da gejank na nog lank deure?
Over de joenkaaid kunnen we natuurlijk ook nog wel wat vocabularium ophalen. Terwijl da joenk niet bijzonder vleiend klinkt, kan ne joengeszot soms wel meevallen. Tot wanneer de joengedochter ne joenkman gevonden heeft die ze goed genoeg vindt. Of ze moet blijven zoeken, misschien naar nen aave joenkman. En als ze er geen kan vinden loopt ze het risico een aa joengedochter te worden. Ze kan zich natuurlijk nog altijd zelf troosten met de gedachte van ‘k wil nog ginne joenge…
vè wa zoê ‘k goên nen aave pakke’!?
Robert DELATHOUWER