In onze laatste streektaalbijdrage waren we binnengevlogen met de KLM. In ons alfabetisch overzicht van plezante of bijzondere Brusselse woorden belanden we dus logischerwijze nu aan bij woorden die beginnen met de letter N.
Het is opvallend hoeveel korte woorden we in het Brussels terugvinden die beginnen met de letter N. Maar we kunnen bij deze letter wel even illustreren wat het Brussels dialect zo apart maakt ten overstaan van de standaardtaal (‘et schuu vloms’). Bepaalde grammaticale afwijkingen bijvoorbeeld – dat gebeurt ook wel met andere dialecten. En ook: een dialect verandert constant, sneller dan de standaardtaal, want die is ook geregeld door de academische wereld. En tenslotte, in je streektaal kan je je nogal wat dingen veroorloven die je in de beschaafde omgangstaal wellicht niet of minder zou durven, vloeken, vunzige of ranzige moppen, of gewoon vulgaire en platte uitdrukkingen. Die dan meestal ook wel plaats- of tijdsgebonden zijn.
Het Brussels dialect werkt met een dubbele ontkenning.
De dubbele ontkenning was een van de stokpaardjes van prof. em. Sera De Vriendt, die daarover menig onderzoek schreef. Terwijl je in het Nederlands zal beweren dat je ergens nog nooit geweest bent (‘ik ben daar nog nooit geweest’) zal dat nog straffer klinken in het Brussels: ‘ik zen do nog nuut ni geweist’. ‘Nooit niet’ zou in het schuu vloms feitelijk moeten betekenen dat je er altijd al geweest bent, maar in ’t Brussels is nuut ni gelijk aan zeker niet. Hetzelfde trouwens wanneer je nog nergens bent geweest in bijvoorbeeld een of andere voorstad van Brussel. Dat zal dan klinken als: ‘neie, ik zaain neeveranst ni in Antwerpe geweist’. Een extra ontkenning wordt door Marcel de Schrijver in zijn schrijfsels aangehaald: ‘nuut ofte jamais van za leive neet!’ Een sterker superlatief van ‘nuut neet’ zal je wellicht niet vinden.
Dialect evolueert sneller dan de standaardtaal.
In dialecten creëer je sneller nieuwe woorden of uitdrukkingen, lang vooraleer de standaardtalen hun draai hebben gevonden met dezelfde nieuwigheid. Tegelijkertijd zal men zich ook meer onfraaie dingen permitteren in de taal die per definitie bestemd is voor een kleinere groep, laat staan gelijkgezinden. Een mooi – nou ja! – voorbeeld is het woord neigerzwiet… Marcel de Schrijver vermeldt dit als: naam gegeven aan cocahoudend spuitwater door diegenen die dat goedje niet lusten. Het blijkt dat na W.O. II, toen veel Amerikaanse soldaten, waaronder nogal veel Afro-Amerikanen, in onze contreien voorbijkwamen, ook Coca-Cola aan een felle opmars is begonnen. Vele Brusselaars waren wel spuitwater, limonades of bier gewend, maar niet die nieuwe smaak die van de cola uitging. Maar de associatie met ‘negerzweet’ zegt veel over de mentaliteit en de appreciatie toen voor de zwarte medemens. En dat terwijl Belgen en Brusseleirs in het bijzonder niet konden beweren dat ze nog nooit Afrikanen hadden gezien, gelet op onze historische banden met het toenmalige Kongo. Gelukkig past een dialect zich ook zeer snel aan aan de veranderingen in onze samenleving. Het woord is dan ook naaig rappekes in de vergetelheid geraakt. Ik zou niemand aanraden om dit nu onder dezelfde naam nog te bestellen op een of ander Brussels terras.
Brussels dialect speelt en steelt stoemelings uit het Frans en het Nederlands.
We hebben het hier niet over het bestaan van het Vloms-Brussels enerzijds en het Beulemans-Frans anderzijds. Noch over het feit dat we soms gewoon uitdrukkingen of zinnen uit de ene klakkeloos vertalen naar de andere. We kennen allemaal het gezegde “naa gomme ne gank”, wat soms in het Frans wordt vertaald als “mènant on va d’un corridor!” Neen, hier willen we het even hebben over de vindingrijkheid van den Brusseleir die er plezier in schept om de omstaanders heimelijk op een dwaalspoor te brengen. Prachtig voorbeeld daarvan is het woordje noîkesschaaiter. Wat stelt dit voor? Beeld je even in: je zit in de jaren ’50 of ’60 van vorige eeuw aan tafel in een van de beginnende Chinese restaurants ergens in Brussel. Je wordt bediend door personeel van Chinese origine, en de meerderheid van de klanten is… Chinees. Als je tijdens je conversatie de woorden ‘Chinees, Sjinuus of Chinois’ gebruikt hebben alle aanwezigen in het restaurant begrepen dat je over hen praat. Vandaar de noîkesschaaiters. Want, zoals onze vriend Marcel de Schrijver in zijn bloemlezing schrijft: een noîkesschaaiter is een nootjesschijter, en afgeleid van het Franse chie-noix, en betekent… een Chinees. Gelukkig is ook deze ‘spitsvondigheid’ allang uit ons dagelijks woordgebruik verdwenen.
Voilà, genoeg voor deze keer. Ik had nog met plezier willen vertellen over de nuis, de noegelenboeik, of nonnekeskneene, of den ienen of andere nërk da’k vantaaid teigekom, maar daarover laat ik je zelf even fantaseren. Nè!
Tot de noste ki!
Robert DELATHOUWER