Een klein winkeltje, in de Vlaamsesteenweg 77, waar stadskaarten en andere archiefstukken uitgestald staan. Hier woont Luc Surdiacourt, die ons meeneemt in een stukje geschiedenis van Brussel: “de vaaif stroête van de Marolle”.
Vanwaar komt uw liefde voor Brussel?
Liefde is een groot woord, tegenwoordig is iedereen verliefd op Brussel. Bij mij ontstond dat geleidelijk en onrechtstreeks, via zaken waarmee ik bezig was. Door de pers komt Brussel er niet altijd goed uit, ik merk dat ook wanneer ik zelf met de mensen van hier spreek. Wij zeggen dat vaak tegen elkaar, “Brussel dit, of Brussel dat”, maar dan concluderen we ook allemaal hetzelfde: “ik zaa neeveranst annes ni wille wuune”. Ik heb in Leuven gewoond, ook in Denderleeuw, maar werkte in Brussel. Ik startte met een cursus gidsen, omdat ik vooral geïnteresseerd was in het vak kunstgeschiedenis, dat deel uitmaakte van die cursus.
Tijdens mijn eerste jaar gidste ik al in het Atomium. Ik merkte al snel dat ik mijn eigen projecten wilde uitwerken. Voor Broodje Brussel ging ik op zoek naar 38 kloosters voor de Franse Revolutie en zo ben ik uiteindelijk in Brussel beland en blijven plakken.
Hoe ontstond uw winkeltje?
In september 2018, op de brocante in de straat, had ik samen met Bruniek vzw (een woordspeling van Brussel en uniek) een standje met info over stadswandelingen. Ter illustratie legde ik er enkele stadskaarten, uit mijn privécollectie, van Brussel bij. Passanten vroegen meer om meer hoeveel een kaart kostte, ik zei dat deze niet te koop waren. Zo is mijn winkel eigenlijk ontstaan. De mensen toonden interesse in de kaarten, dus ben ik die beginnen verkopen.
Wat is uw favoriete Brusselse uitspraak?
De oorspronkelijke Marollen bestond uit 5 straten en van het Vossenplein en het Justitiepaleis was nog geen sprake. Nu is dit ondenkbaar, maar het was echt zo. Wanneer ik naar de Marollen ging, zeiden ze altijd tegen mij: “Vaajf stroête, nawo menneke”. Dit werd overgegeven van generatie op generatie, de vijf oorspronkelijke straten van de Marollen. Dat is mij altijd bijgebleven, dus ik denk dat dit mijn favoriete Brusselse uitspraak is.
Interview: Zanna Broodcoorens
Foto: Guido Van den Troost