“De Brusselse streektaal is één van de monumenten van de stad”
Op 11 juli werd algemeen directeur van Brusseleir! Geert Dehaes op de Gruute Met, samen met nog vier andere bekende Brusselaars, benoemd tot Brusselambassadeur door Vlaams minister van Brussel Benjamin Dalle (CD&V). Die rol van ambassadeur is hem op het lijf geschreven.
De titel van Brusselambassadeur werd in het leven geroepen om de band tussen Vlaanderen en Brussel te versterken. Voor veel Vlamingen is Brussel immers nog onbekend en onbemind terrein. Dit jaar kregen medeoprichter van basketbalclub Molenbeek Rebels Wenke Thewis, icoon en actrice Chris Lomme, jeugdwerker en coördinator van jeugdhuis D’Broej Khalid El Addaoui, en filmregisseur Fien Troch de titel, samen met Geert Dehaes van Brusseleir!, die daarmee ook zijn inzet voor het behoud van het Brussels dialect, én zijn bijdrage aan inmiddels dertig theaterproducties van het Brussels Volkstejoêter (BVT) beloond ziet.
Na uw theateropleiding aan het RITS vroeg de aartsvader van de zorg voor het Brussels dialect Jef De Keyser om uw telefoonnummer omdat hij u erbij wilde bij de oprichting van het Brussels Volkstejoêter. En bijna 25 jaar later krijgt u dus een telefoontje met felicitaties en eretitel van het kabinet van minister Dalle.
Geert Dehaes: Dat had ik niet verwacht, want ik ben niet iemand die wacht op schouderklopjes. Deze ambassadeurstitel kwam er omwille van wat alle medewerkers van Brusseleir! doen, en ook als een erkenning van de dertig BVT-producties waaraan ik heb meegewerkt en die ik heb geleid. Daar ben ik dankbaar voor.
Wij hebben altijd een constructieve band gehad met de politiek, en minister Dalle is erkentelijk voor het streektaalbeleid dat wij voeren. Binnen Brussel, maar zeker ook erbuiten. Want wij proberen onze actieradius nog altijd te verbreden en die grens tussen Brussel en Vlaanderen open te zetten voor verkeer in beide richtingen.
Wat toont het BVT van Brussel dat mensen buiten Brussel misschien vergeten zijn?
Dehaes: De mentaliteit en de karakteristieken van een Brusseleir.
Hoe een Brusseleir denkt en zich eksprimeit, mè zwans en zelfspot. Maar ook hoe Brussel een zeer diverse stad is, waar dat Brussels dialect nog altijd deel van uitmaakt. Want om het verhaal van de meertaligheid en de meerstemmigheid in het huidige Brussel te laten kloppen, moet je de authentieke elementen van de stad meenemen in het nieuwe verhaal. Op die manier is het Brussels dialect dat we met het BVT levend houden, één van de beste exportproducten van Brussel, waardoor mensen in Vlaanderen zien dat ze zich ook thuis kunnen voelen in onze stad.
Tijdens de huldiging van de Brusselambassadeurs op 11 juli zei ik tegen al die mensen op de Grote Markt dat ze vaker naar de schuunste gruute plosj van de wereld moesten komen dan alleen op die ene dag. Daarna liet ik ze allemaal uit volle borst ‘Volle Gaas!” roepen. Op zo’n moment voel je dat mensen zich durven openstellen voor de stad als je met hen communiceert. Van welk gedachtegoed ze ook zijn. En communiceren is wat wij doen met Brusseleir!.
Op welk moment had u zelf door dat het BVT en later Brusseleir! tot in West-Vlaanderen en Limburg gesmaakt kan worden?
Dehaes: Toen het BVT bijna 25 jaar terug werd opgericht, kreeg de Academie van het Brussels al interesse van buiten Brussel voor haar academisch werk rond het Brussels dialect. Het BVT heeft dat meteen verbreed met de eerste twee toneelstukken Bossemans en Coppenolle en De traafiest van Mademoiselle Beulemans. Ik wilde die niet enkel in Zinnema in Anderlecht brengen, maar ook een aantal culturele centra in de Brusselse Rand aandoen. Jezus-Eik, Alsemberg, Wemmel en daarna Meise en Dilbeek stapten snel mee in het verhaal en daarna is dat alleen nog uitgebreid. Bijna 25 jaar later spelen we nog overal in Vlaanderen. Dus ook mensen die er geen binding mee hebben, kunnen goesting krijgen in het Brussels. Als we niet opletten zou die goesting misschien zelfs groter kunnen worden buiten Brussel dan in onze eigen stad, want in de Rand verkopen we tegenwoordig sneller uit dan in Anderlecht. Dat heeft te maken met demografische verschuivingen, maar misschien ook met politiek geloof en ondersteuning. We moeten blijvend respect hebben voor de standaardtaal, maar ik vind de Brusselse streektaal tegelijk één van de monumenten van de stad – zoals ’t Stadoeis, den Atomiom en Menneke Pis. Het is ook een verrijkend onderdeel van de Franse taal. Tegen zowel de stad, het gewest als de Vlaamse gemeenschap zou ik willen zeggen dat het Brussels dialect niet zomaar een ‘nice to have’ is. Dialect wint aan belangstelling in de media, op tv, in de reclame, dus doe daar iets mee. Ondersteun de kleine dialectverenigingen, erfgoedcellen en erfgoedlabo’s met een duidelijk beleidsspoor voor dialecten. Anders verdwijnen ze op de duur helemaal.
Volle Gaas! lijkt ook uw lijfspreuk als directeur. Want u doet de productieleiding voor het BVT, maar acteert ook, geeft taallessen Brussels, en begeleidt nog vele andere projecten van Brusseleir!
Dehaes: Dat heeft te maken met goesting. Ik ben ook lid van de decorploeg. Toen mijn medewerkster ziek viel, heb ik tickets verkocht. We werken met Brusseleir! ook heel multidisciplinair. En zelfs al ga je al eens naar een drink of een opening waar je uiteindelijk misschien niet had moeten bij zijn: als je interesse toont voor andere mensen, dan keert dat altijd op een of andere manier terug.
Ik vind het ook belangrijk dat we bij Brusseleir! een vriendengroep zijn waarin je ook al eens iets persoonlijks tegen mekaar kan zeggen. Ook al ligt dat nu minder voor de hand dan toen we zijn opgericht, omdat mensen vandaag een andere visie hebben op het verenigingsleven.
Het is aan ons om erover te waken dat die vriendschapsbanden in stand blijven. Omdat beleving belangrijk is. Als we ons verhaal over Brussel willen vertellen, dan moeten we het ook zelf beleven.
De combinatie van continuïteit en toch mee-evolueren met de tijd is misschien wel de grote verdienste van Brusseleir!
Dehaes: Als we kijken naar de dertig producties van het BVT, dan zijn die allemaal positief onthaald. De ene natuurlijk al wat beter dan de andere, maar qua publieksbereik zat het altijd goed. Daar is wel wat strategie voor nodig. Beginnen met Bossemans en Coppenolle, dat eigenlijk pas twintig jaar na De traafiest van Mademoiselle Beulemans is geschreven, was destijds al een goede zet omdat dat stuk ook vandaag nog altijd de Brusselse samenleving typeert. Na die twee klassiekers brachten we met Le Dîner de Cons direct een goed boulevardstuk. Vanaf 2008 of 2009 hebben we per seizoen dan telkens een tweede, kleinere productie toegevoegd, complementair aan onze grote komedie, waarmee we aan publieksopbouw hebben gedaan, en andere partners hebben bereikt. In 2011 hebben we ook Shakespeare in het Brussels aangedurfd. Poppentheater Toone doet dat al jaren, maar veel van onze toeschouwers zullen misschien toch wel even geaarzeld hebben voor ze konden vaststellen dat we daar een heel mooie benadering voor hebben gevonden. En tijdens corona hebben we ons niet vergalopeerd, en toch ons publiek behouden.
Er zit dus wel wat denkwerk achter onze artistieke lijn. We krijgen natuurlijk veel goedbedoelde tips van wat we allemaal zouden moeten spelen met het BVT, maar de manier waarop wij met het Brussels erfgoed omgaan, is geen nattevingerwerk. Ook de benadering van het dialect is wetenschappelijk verantwoord. Wat wij doorgeven aan de mensen is geen fantasietje of geen taalmythe.
Voor het uitzetten en opvolgen van die artistieke lijn is er nu met Tristan Versteven een opvolger voor artistiek leider Marc Bober.
Dehaes: We zijn heel blij dat Tristan Marc wil opvolgen. Vooral omdat het iemand is met zijn ervaringen en referenties, zoals bij Het Banket in Mechelen. Dat hij van buiten Brussel en Brusseleir! komt kan ons ook met nieuwe en frisse inzichten naar de artistieke werking laten kijken. Tegelijk kent Tristan het BVT van zijn regie van De Zugezeide Zeeke van Molière. De acteurs en de artistieke entourage vonden het toen fantastisch om met hem te werken. Hij is een sympathieke gast. Rustig en toch heel resultaatgericht.
En natuurlijk gaan we ook Marc nog blijven zien, want hij blijft lid van ons artistiek comité. Hij heeft het BVT vanaf zijn regie van Ne Pizjama Vè Zes in 2005 een kwaliteitsinjectie en een boost gegeven op het vlak van publieksbereik. En hij heeft er sindsdien mee voor gezorgd dat we die stijgende lijn altijd hebben kunnen aanhouden. Het BVT is rock en roll, zeg ik altijd. Het is nooit helemaal af, maar het heeft persoonlijkheid en het blijft mee evolueren.