WIE A EN B ZEGT… MOET GEEN C SCHRIJVEN

De vorige keer hadden we het in een speciale hommage over Jean Jules Vanobbergen, alias Lange Jojo, die ons spijtig genoeg had verlaten. Daardoor moest onze reeks over de spelling van het Brussels even wijken. Maar dat hernemen we dus nu opnieuw.

Even ter herinnering: het dialect hoef je niet neer te schrijven, dat is in essentie een spreektaal. Een toêl da ge klapt, ni da ge schraaift. Maar soms heb je die geschreven versie wel nodig. Denk maar aan de teksten die moeten dienen om theaterstukken in het Brussels voor te bereiden, of bij liedjes in het dialect, of bij poëzie. Mocht Jan De Baets zijn ‘Rue des Bouchers’ niet in het Brussels geschreven hebben, dan zou Johan Verminnen daar jaren later ook niet een hit van gemaakt hebben.

We waren dus begonnen met een overzicht van plezante of bijzondere Brusselse woorden aan de hand van een alfabetische volgorde van de beginletters. Na de klinker A en de letter B komen we vandaag dus aankloppen bij C en D.

WIE A EN B ZEGT… MOET GEEN C SCHRIJVEN

Zoals Marcel de Schrijver en Sera Devriendt in hun spelling van het Brussels dialect voor de Academie van het Brussels schreven bestaat C niet als losstaande letter in het Brussels dialect. Alleen in woorden met ‘…ch…’

Of alleen in eigennamen, of wanneer we woorden neerpennen uit een andere taal, meestal het Frans. Die vreemde woorden geven we dan ook schuin of cursief  weer.

Inderdaad, in het Brussels zal je de C uit het Nederlands uitspreken als S of als K. En we zullen het dan ook op die manier neerschrijven. Een citroen wordt dan ne sitroon, een comité e komitaait, een voetbalclub ne footbalklub, enzoevoesj. Of etcetera – en daar mag die C dan wel blijven staan.  

Zo kon je als kleine ket ’s morgens gauw ne couque suisse verorberen (geef toe dat  koek swis minder smakelijk oogt) vooraleer je met je calepin (of boekentas) naar school fietst. Waar de concierge je traditioneel in zijn even traditionele cache-poussière goedendag knikte. En ’s zondags kon je met noenkel in de cabine van  zanne kamjong meiraaie; wie het op zijn Frans uitspreekt schrijft dan gewoon camion. Om daarna met nichten en kozijns cachette-cachée te spelen (de Frans-Brusselse versie van het Frans-Franse cache-cache). Veel Brusseleirs zullen zich dat beter herinneren als stoppenbol, het kinderspel waar alle deelnemers zich verstoppen behalve één, die dan de opdracht heeft de anderen te vinden.

DE D VAN DUI DE DUI DUI

Toen het Brussels Volkstejoêter het stuk ‘Dui de dui dui’ ten tonele bracht kwamen we Franstaligen tegen die ons verbouwereerd vroegen wat dat betekende: ‘doewie de doewie doewie’?… Eerst moesten we uitleggen dat het betekende ‘door de deur door’, en daarna dat ze de klanken uit het Brussels niet ‘op zijn Frans’ moesten lezen. Meteen was ook duidelijk (doeidelaaik oftewel kleir) wovui da me gelaaik emme van onze spelling op za vloms te beizege. W’eksplikeidege dèn da dei ‘ui’ ni oeit et Frans komt mo oeit et Vloms, gelak as in het Nederlands duif. Dat es in ’t Brussels uuk gin doewief mo wel ’n doeif. Niet te verwarren met une doef. In het Frans-Brussels zal men van iemand die te diep in het glas gekeken heeft zeggenil a une doef’. Let wel: da zegge waailen ondertussen uuk. Vantaaid zëlfs ni van ’n ander mo van ons aaige…

Meestal spreken we van doef als het drukkend warm is. Marcel de Schrijver vertelt dat een Brusseleir ooit tegen de koning zou gezegd hebben ‘il fait doef, Sire!’ Voor de ene was dat de burgemeester van Vorst tegen Albert I bij een zondagsconcert, volgens een andere anekdote van Cypriaal Verhaevert was het ne Voêtkapoon (Vaartkapoen uit Molenbeek) tegen Leopold II.

Wie het ook was weten we niet, en dat gaan we wellicht niet meer te weten komen. Anders gaan we met de geschiedenis beginnen te dasjtere. En zo dwês zijn wij natuurlijk niet. En daarbij, het is al redelijk laat, tijd dus om ons beddeke op te zoeken. Nog even naar buiten kijken, aan de overkant zitten ook geen kinderen meer. Daar straks zaten de ketsjes nog zoals wij in onze jongen tijd op den dërpel naast mekaar. Allemo te speilen op uile tokkelmasjinkes. Ik heb van dat geschrijf precies een druuge keil gekregen. Agaa nen drasj zjeneivel in e klaan druppelgeloske. Ara, da zal ma smoêke. En dèn dodookes doon. Sloppel!