DE MEIDEKLINKER DA GE ET BEST KUNT FEIZELE: DE ‘F’!

Na de vorige edities waarin we begost waren met een overzicht van plezante of bijzondere Brusselse woorden aan de hand van een alfabetische volgorde van de beginletters, waren we na de letters A, B, C en D bij de E oeitgekomme, die in talloze variaties geserveerd wordt. En wie E zegt, zegt vanaaiges ternoê ook F, of ‘eF’, of ‘Fë’. En opnieuw duiken we met onze goede vriend Marcel de Schrijver in zijn onnavolgbare woordenschat van ’t es on aa naa! (tussen okskes: daanen boek is nog altijd te koop bij Brusseleir! – ’t es mo da g’et wèt…).

DE MEIDEKLINKER DA GE ET BEST KUNT FEIZELE: DE ‘F’!

Om aan te duiden dat iemand niet luidop praat om te vermijden dat teveel mensen zouden horen wat gezegd wordt zullen nogal wat Brusseleirs het vandaag hebben over floisjtere (fluisteren). Maar eigenlijk bekt feizele meer authentiek. Wie meestal niet feizelt dat is alleszins de aanstellerige betweter, den dikkenek, die we best met een dubbele F aanduiden: ne fafoel. Marcel de Schrijver leert ons via Dr. Leo Goemans in ‘Leuvens Taaleigen’ dat het woord zou afgeleid zijn van het Waalse fafouye en farfouyeû.

 

Minder grof is iemand die je met het adjectief fars kan omschrijven. In het Frans betekent een farce klucht of grap, of nog een vulsel, zoals bij onze kerstkalkoen. Maar in Brussel wordt het gebruikt in een betekenis die je best met een voorbeeld omschrijft. Zo is bijvoorbeeld fars, een kind dat, wanneer er bezoek is, niet is zoals anders, maar een gemaakt of zelfs aanstellerig gedrag vertoont, dat luider spreekt en lacht dan gewoonlijk. Maar fars kan in ’t Brussels ook tegenspoed of onheil betekenen. Mè alleman zoe gemakkelaaik te geluuve kunde vantaaid liereke farse vui-emme (door iedereen zo maar ongecontroleerd te geloven kan men soms in grote problemen verzeild geraken).

 

Uuk ’n tof woud es famuis. Famuis komt natuurlijk van het Franse fameux, maar wordt in het Brussels vooral gebruikt in de betekenis van: bijzonder, enorm, erg. Zoals: et es famuis koud (het is erg koud), ei aa ne famuize kaa vast (hij was zwaar verkouden). Dat is trouwens wat we de laatste weken rondom ons ook hebben vastgesteld, nogal wat vrienden en kennissen liepen er snotterend of hoestend bij. En geluuf ma, da was ne famuizen uup snotnuize ba-ien!

 

Maar de winterse kou heeft dan ook weer zijn goede kanten. Vooral dan als het ne famuize vrieskou is. Dat helpt om het fernaain te bestrijden. Fernaain is een verbastering van het Franse vermine, waarmee we insecten, parasieten, schadelijke dieren, kortom ongedierte aanduiden. Maar in het Brussels leggen we ook de link naar venijn. Zoals Marcel schrijft is e fernaain een vals, verraderlijk en hatelijk iemand die bekwaam is om twie kassaastiene teigen ien te doon vechte zëlfs as z’on twie verschillende kante van de stroêt ligge. Iemand dus die alle mensen, zelfs vrienden, tegen elkaar op stang kan jagen.

 

We kunnen natuurlijk niet door het F-bestand wandelen zonder de flèche te citeren. In het Frans is une flèche natuurlijk een pijl, maar bij ons is dat ofwel een ladder in een dameskous, ofwel een trolleystang. Oei, wat es da? hoor ik nu al een paar lezers hardop denken (gef too, dat es wel straf newo, da kik aaile van ee op vuirand al kan uure paaze…). Awel, een trolleystang is de vaste stang van de beweegbare contactbeugel die dient als stroomafnemer aan een elektrisch voortbewogen tram of bus. As da ni schuun gezeid es (let op, da’s ni van maa, en uuk ni van Marcel, mo van onze kameroêt van Dale). Bij de Brusselse trams en ook bij de trams van de buurtspoorwegen die tot in het hartje van de stad reden, en ook bij de enkele lijnen van Brusselse trolleybussen, sprong soms de trolley of de flèche van de stroomdraad af en moest de wattman (conducteur) of de receveur (de ontvanger, zolang die er nog waren), uitstappen om hun rijtuig weer aan het net te koppelen. Toen zong men ook van “Jef de flèche es af (enzoevoesj…)”

 

We kunnen nog een tijdje doorgaan met woorden die beginnen met onze fë, gelak as fasjoon, fermi, flaa, flessevringer, floeite, floitsjesbee, floos, flosj, flouskes, foef, fluis, foleekes, frette, fritte, froesjele, frotte, fuur, elk met een aparte betekenis en een reeks soms uiteenlopende uitdrukkingen. Maar die kunnen jullie ook ontdekken in het schitterende naslagwerk van Marcel.

 Maar eentje heb ik ondertussen zelf herontdekt en wil ik jullie zeker niet onthouden: fleur de ‘buktapaktop’. Werd vroeger gezegd van sigaretten die gerold werden met toobak van meestal op straat opgeraapte peukjes. Een gewoonte die nogal wat Brusseleirs hadden aangekweekt tijdens de Duitse bezetting in W.O.II. Mijn eigen peter bleef jaren later trouwens elk peukje oprapen dat hij ergens zag liggen.  

Ik kan deze bijdrage natuurlijk niet afsluiten zonder jullie op mijn beurt het beste toe te wensen voor 2023. En ik zal alvast een goede faaro op jullie gezondheid drinken. Santei!