Bij mijn vorige rubriekjes waren we begonnen met een particulier alfabetisch overzicht van plezante of bijzondere Brusselse woorden. Maar dat moet nu even wijken voor een bijzondere bijdrage aan een buitengewone artiest die ons Brussels op een onnavolgbare manier in ons hart heeft gezongen.
HOMMAGE AAN JEAN JULES VANOBBERGEN, ALIAS LANGE JOJO & LE GRAND JOJO
Als ik jullie vertel dat deze ochtend op de tram net voor mij een man plaats nam die overduidelijk van Aziatische oorsprong bleek te zijn, zal je mij ongetwijfeld vragen: “ne Chinuus?” En als ik er dan nog bij vertel da daane pei op zanne schuut ’n duus aa, kan ik zo al je volgende vraag inschatten: “wovui ’n duus en gien valees?”
Deze namiddag kon ik – eindelijk! want met de Covid-tiestanden was dat niet evident – mijn goede oude vriend Joe bezoeken. Joe zit thans in het rusthuis in Koekelberg. Ze hadden hem daar opgenomen want hij zat “vol rumatis en ij verleesde zan oêr”, en zit “naa tusse de peikes en de meikes van ‘t hospice.” Pertang ij was nen terreebelen bandeet, hij overviel ooit zomaar in zijn eentje de hele trein naar Oostende. Je kent hem ongetwijfeld nog als Cowboy Joe…
En als ik je vraag wie was Julius Caesar, of Jules César in ‘t schuu Frans? Je zou me kunnen antwoorden: ’n staar van de footbal! En dobaa aa’m nog schuun biene, schuun biene Jules César !… Niet te verwarren met Victor, die andere vedette van het Belgisch voetbal, die met “‘n fuzee in zan broek”.
Enig probleem is wel dat je nu op school nog moeilijk kan uitleggen dat Jules César een Romeinse generaal was die met zijn legioenen de ‘brave’ Galliërs kwam ambeteren. A moins da de kette paaze da dei legioone van den l’AS Roma of van de Lazio woêre.
Ik zou nog even kunnen doorgaan met dergelijke verhalen, gedistilleerd uit de talrijke populaire liedjes ie Jules Vanobbergen ons tijdens zijn rijke carrière heeft voorgeschoteld. Want populair waren ze wel. Meer dan 30 hits heb ik zomaar in een handomdraai gerecenseerd uit zijn indrukwekkende discografie: ik em et dèn wel ouver detteg leekes dee da ge zoemo kunt meizinge, of da ge in eeder geval vanzeleive al ne ki guud èt. En opgelet: ik heb het dan nog alleen over een dertigtal successen die hij als le Grand Jojo in het Frans zong en uuk in ‘t Vloms onder zannen andere pseudonyme Lange Jojo.
Allien al dui daanen bilinguisme was et nen Belsj vollen bak. Pire : et was Brussels vollen bak, car son français était bel et bien soit du bruxellois français, of -als je dat liever hoort- ‘Beulemans-Brussels’, terwijl zijn Vlaamse versies in het dialect werden gezongen, et es te zegge Brussels-Vloms. Mais c’est encore plus pire: et was Brusseleir vollen bak, want zijn gezongen vertelselkes waren niet meer of niet minder dan de kristallisatie van onze Brusselse zwans. Het zette hem feitelijk op dezelfde hoogte als onze grootste surrealistische artiesten.
Wee anders as Lange Jojo kan van Jules César ‘n star moêke mè schuun biene ? En geef toe: wie anders dan Lange Jojo had het epos van Cowboy Joe kunnen zingen, die de trein naar Oostende overviel en zijn carrière beëindigde vol rumatis en klasjkop in ‘t hospice ? Et wie anders dan een Brusselse zwanzer zou zich zorgen maken ouver et faait da daane chinuus op zanne schuut ‘n duus aa en gin valees ?
Onze Jojo was in ieder geval een groot artiest buiten categorie. Ik zou hem evengoed kunnen eren door zijn hele carrière te overlopen, of zijn jeugd in onze gemeente Koekelberg. En die sappige anekdotes uit de oorlog bij zannen bompa, bienaaver in de waaik Zwet Vaaiver. Of de verhalen in de winkel van za moema, in de gebeure van de place Simonis. Of onze loopbaan die even parallel liep in de oude unitaire provincie Brabant (oei, dat es uuk al lank geleie!). En nateurlak den titer van Koekelbergeneir vè ’t leive da’k et plezeer gad em van em te kunne geiven in 2013 in et gemaintenoeis, gakkompanjeid dui zanne kameroêt Coco van Babbelgem.
Maar waar we niet omheen kunnen: hij laat ons een indrukwekkende erfenis na met schitterende liedjes, onze taal, onze zwans, ons surrealisme. Hoe zouden we inderdaad beter kunnen illustreren wat we bedoelen met immaterieel en oraal erfgoed dan door te verwijzen naar die flamboyante discografie van Jean Jules Vanobbergen, alias Lange en Grand Jojo ?
Om te besluiten zal ik een gewaagde vergelijking maken – comparaison n’étant pas raison, zoals men in het Frans zegt. Zelfs 40 jaar na zijn dood loopt de danspiste in een discotheek of op een bal onmiddellijk vol als je een hit van Claude François hoort spelen. Wel, ik geloof rotsvast dat je binnen 40 jaar in de voetbalstadions nog steeds de “olé olé olé olé’s” van Jojo zal horen, en dat in menig stamenei in Brussel en ver daarbuiten “chef un p’tit verre on a soif” door toogkoren wordt aangehouden.
W’emmen ien van onze plezantste ketsjes verloure, mo wel iene woda me bizonder feer muigen op zaan. As ge da mo wet…
Merci Jojo!