AL WIE BEWEERT DAT HET BRUSSELS OP STERVEN NA DOOD IS, DWAALT!

Bovenstaande titel is niet van mij. Meer dan twintig jaar geleden stond die boven een pagi-
nagroot artikel over het Brussels dialect in een grote krant. Het artikel ging over de visie en
ervaringen die Geert van Istendael over en met ons dialect had. Geert, die de beginjaren van het Createef complot zonner complekse (CCC maar dan zonder de bommen) meemaakte in het befaamde café ’t Werm Woêter in de Brusselse Vossenstraat, wist waarover hij het had. Hij verzette zich tegen de gangbare mening in de media die ervan uitging dat bijna niemand in Brussel nog het plaatselijke dialect sprak. Dat klopte toen inderdaad niet, en nu trouwens
ook niet. Let wel, ook de vlomse Brusseleirs die toen actief met de streektaal bezig waren,
zoals Jef De Keyser, voorzitter-oprichter van de Akademee van et Brussels dialekt, en Marcel de Schrijver, die al twee edities van zijn fameuse bloemlezing had uitgegeven, hadden nogal de neiging om bij interviews of reportages met veel verve over hun Brusselse taal te klappen, maar lieten dikwijls verstaan dat na hen het verhaal van dat Brussels wel zou stoppen. Het was tegen dat fenomeen dat Geert van Istendael reageerde.

Natuurlijk hoor je vandaag minder Brussels op straat dan pakweg 100 of zelfs 60 jaar geleden. De verfransing en de verkleuring van Brussel hebben daar hun tol geëist. Maar het aantal Brusselssprekenden is ook in 2021 nog steeds groter dan we denken. Niet meer als klankbord in de straat, maar wel nog als thuistaal, in familie, onder vrienden, Of bij die gelegenheden waar je onder ‘gelijkgezinden’ bent. Zoals bij de opvoeringen van het Brussels Volkstejoêter. De jaarlijkse 15000 toeschouwers (als er geen corona voorbijkomt) hebben de neiging om na het spektakel geregeld wat te blijven hangen aan de toog, en wat hoor je dan? Juist, bij zeker de helft van de aanwezigen dat goeie oude volkstaaltje dat ze vroeger altijd en overal praatten. En nu op de momenten dat zij er nog de kans toe krijgen, zoals bij het BVT, waar ze als het ware ondergedompeld worden. Op dat ogenblik merk je hoe diep dat nog verankerd zit. Hoe dikwijls hoorde ik niet Franstalige Brusselaars die mij met een brede glimlach vertellen “monsieur Delathouwer, on s’est bien amusé! On a enfin encore une fois entendu la langue qu’on parlait avec nos grands-parents!” En als ik hen dan vraag “en naa klapte da ne mi?” antwoorden ze mij meestal “naa tère me ne mi!” En zonder
het te beseffen hebben ze die eerste stap weer gezet. En de volgende jaren komen we mekaar opnieuw tegen, en dan verloopt de conversatie vanzelf in ’t Brussels. Het is die eerste stap die het ‘m doet.

Niet alle Brusseleirs komen (vooralsnog) kijken naar het BVT, maar het zijn er jaarlijks wel een paar duizenden. In ieder geval meer dan het inwonersaantal van menig Vlaams dorp. Waar ook allang de meerderheid van de bevolking
geen dialect meer spreekt. Dat was ook het betoog van Geert van Istendael, want hij wist
dat in veel Brusselse huiskamers nog wel Brussels overleefde. Toegegeven, de jeugd pikt dat
dialect vandaag minder vlot op, door allerlei omstandigheden, maar dat is wel gelijklopend
in alle dialecten, ook in alle andere talen. Maar bovenal: als we willen dat een dialect verder
leeft, moeten wij, en zeker de voorvechters, stoppen met zelf het einde aan te kondigen. Het strekt dan ook onze voorgangers, en zeer zeker Jef en Marcel, tot eer dat zij hun boodschap sedertdien ook hebben aangepast. Zelden heb je hen nog horen stellen dat met hen het Brussels zou verdwijnen. Meer nog, ik herinner mij levendig de glimlach van Marcel bij zijn laatste bezoek aan het BVT en hoe fier hij was dat er nu geregeld twintigers en dertigers mee op de planken staan. Gelet op de gemiddelde leeftijd (‘aaverdoem’) van onze bevolking vandaag zitten we dus nog een tijdje goed…

DE ERFENIS VAN SERA DE VRIENDT EN MARCEL DE SCHRIJVER

Tot voor de oprichting van onze nieuwe vzw be.brusseleir (2013) werd de inhoudelijke taal-
studie van en over het Brussels dialect onder meer uitgevoerd door de vzw ‘Akademee van et Brussels’, waar vooral professor emeritus Sera De Vriendt (interne en vergelijkende studie
van de grammatica, spelling van het Brussels dialect) en Marcel de Schrijver (vocabulari-
um en spelling van het Brussels) de leidende werkkrachten waren. Voor wat de pedagogische insteek betreft was het dan weer de vzw Ara! die voor de publieksactiviteiten zorgde, via Geert Dehaes (toen als streektaalcoördinator) en ikzelf (als taalcoach bij het BVT en Ara!).

In 2020 zijn we – buiten de grijparmen van corona – die twee geweldige pioniers verloren. Maar hun erfenis is en blijft voor ons Brusseleirs van onschatbare waarde. Over de bloemlezingen van Marcel had ik het al eerder. En ondanks het feit dat hij het zelf geen
woordenboek wou noemen, zijn de bloemlezingen die hij telkens weer in een steeds meer
uitgebreide en aangevulde vorm uitgaf, een constante bron van kennis en vreugde voor wie
op zoek is naar het ‘zjuste’ Brusselse ‘woud’. En alhoewel hij voelde dat hij aan zijn laatste versie toe was, bleef hij zijn eigen visie getrouw en gaf ons meteen een opdracht mee: “ ’t Es on aa naa!”

We hebben die opdracht goed begrepen, en zullen dus op tijd en stond de verdere aanvul-
lingen van dit kolossale werk verzekeren. Wat wel al meer op een woordenboek gelijkt is
het Brussels Lexicon dat hij samen met Sera De Vriendt samenstelde. In deze in 2009 uitgegeven vertalende woordenlijst Nederlands-Brussels en omgekeerd brachten zij niet minder dan 6000 woorden in stelling. Onder de welluidende ondertiter: “een deken is ’n sozje en ’n sozje is een deken”. Even later brachten zij in het Frans hetzelfde uit als Lexique Bruxellois met de knipoog “ ’n Drasj mouille plus qu’une averse”. Ere wie ere toekomt, bij dit meticuleuse werk werden zij bijgestaan door onze enthousiaste vriend Mark Quintelier. Jaren eerder hadden Marcel en Sera ook al de Spelling van het Brussels (1995) opgesteld in
opdracht van de Akademee. Een dialect is per essentie een spreektaal, en hoeft dus niet noodzakelijkerwijs neergepend te worden. Behalve natuurlijk wanneer je de teksten van liedjes, theater, poëzie, sketchen of gewoon typische verhalen wil doorgeven. De spelling die zij ontwierpen is zo bijzonder dat zij toelaat om ook de verschillen in uitspraak tussen de gemeenten of wijken van het Brussels gewest weer te geven.

En redelijk eenvoudig voor wie er aan begint: je schrijft de klanken neer volgens de algemene Nederlandse spelling (het Brussels is immers een Brabants dialect, en behoort dan ook tot de Nederlandse stam), en speciale klanken geef je weer door de accenten uit het Frans te gebruiken. Deze spelling kan je ook op onze website terugvinden. Ondertussen pleegde Sera ook nog de Grammatica van het Brussels (2003), waarin hij als eminent letterkundige (emeritus hoogleraar van zowel VUB als ULB – het is weinigen gegeven) haarfijn uitlegt waar, hoe en waarom ons dialect afwijkt van de ons omringende streektalen en van de Nederlandse standaardtaal. De meeste van die boeken zijn ondertussen bijna uitverkocht. Maar wij zullen ervoor zorgen dat zij binnen afzienbare tijd ook digitaal kunnen geraadpleegd worden. Dat zijn we aan onszelf en aan die twee monumenten wel ver-
schuldigd.