Guido Goovaerts, een grote man uit het kleine Buizingen. Hij speelt in Moeste weite wa da’k paas, Daniel, een gelukkig getrouwde man die zijn grondvesten voelt daveren na het ontmoeten van de veel jongere Emma. Brusseleir! legt Guido ook het vuur aan de schenen met een interview over Spoinsj Brussels, de ontlading na de eerste lach en waarom je moet blijven komen naar het Brussels Volkstejoêter. Ah non peut-être!
We kennen je als acteur van het BVT. Maar wie is Guido Goovaerts?
Ik woon al meer dan 10 jaar bonheur met mijn madame in Buizingen, vlakbij Halle. Ik heb een lange tijd in een grootbank gewerkt. Toen mijn werkgever besloot om de 55-plussers te ontslaan heb ik dit aanbod gretig aanvaard. Nu kan ik mij bezighouden met wat ik graag doe. Het Brussels Volkstejoêter is één van die dingen. Moeste weite wa da’k paas is nu mijn vierde productie.
Heb je altijd graag geacteerd?
Op school voerde ik sketches op die ik zelf in elkaar had gestoken. Maar ik was al een eind in de dertig voordat ik startte met acteren. Heel je leven ben je bezig met andere dingen. Een gezin starten, een huis kopen en een carrière nastreven. Op een bepaald moment voel je ergens een gemis en ga je op zoek. Ik speel al 27 jaar in de Cabaret groep Komma in Alsemberg. Hier doen we alles zelf, van liedjes en tekstjes schrijven tot regisseren. Ik ben de frontman en zing de meeste liedjes. We combineren stand-up met muziek. Maar ik wou eens zelf geregisseerd worden en theater spelen. Ik mocht op auditie gaan bij Marc Bober. Na mijn auditie zei Marc: ‘We zoeken nog ne spoinjoêd, spreekt u dat aan?’ En voilà, ik had mijn eerste rol te pakken met ’n vlooi In a uur. (lacht)
Hoe bereid je zo een specifiek accent voor?
Veel observeren. Ik keek bijvoorbeeld naar specifieke types die op TV spraken met een zwaar accent. Het begin was een zoekproces en ik probeerde een draai te geven aan dat Brussels met een Spaans accent. Ik herinner me Geert Dehaes die kwam kijken naar een repetitie. Hij riep me apart en zei me bloedserieus: ‘A Brussels es ni goo zenne.’ (Lacht). Eén van de mooiste complimenten kreeg ik van een toeschouwer. Die vertelde me dat ik exact klonk als haar Spaanse nonkel die al 30 jaar in Brussel woonde.
Heb je je Brussels moeten bijschaven voor je start bij het BVT?
Ik heb tot mijn 8 jaar in Kortenberg gewoond en ben dan verhuisd naar Drogenbos. En het dialect in Drogenbos trekt toch giel èt op dat van het Brussels. Er zijn natuurlijk verschillende uitdrukkingen, klemtonen en woorden. Ik heb dingen moeten aanleren en afleren. De nadruk op ‘lijk’ in het Brussels heb ik moet aanleren. Ik heb geen dialectlessen gevolgd want ik heb een natuurlijke talenknobbel. (lacht). Ik heb mijn Brussels zien evolueren tijdens repetities en voorstellingen. Je krijgt feedback van de acteurs en het publiek. Ik creëer ook geen ‘persona’ als ik Brussels spreek, what you see is wat you get.
Hoe zie je het dialect evolueren?
Dat is een goede vraag. Wij behouden en verspreiden het Brussels. Wat jongeren vandaag spreken is niet meer het Brussels dat wij gebruiken in de theaterstukken. Maar waarom maken we daar geen gebruik van? Een taal leeft en evolueert. Je ziet dat er veel interesse is bij jongeren als je een blik werpt in de zaal bij een voorstelling van het Brussels Volkstejoêter.
We zien dit ook aan de inschrijvingen voor onze Toêllesse Brussels. We werken nu al met wachtlijsten.
Inderdaad, Brussels is ten slotte een heel sappig dialect. Het BVT heeft een reputatie opgebouwd waardoor mensen telkens blijven terugkomen. En deze reputatie houden we hoog.
Hoe zou je je band met Brussel beschrijven?
Aangezien Drogenbos heel dicht bij Brussel ligt kwam ik hier vaak. Je kon me toen terugvinden in de De Kouning van Spoinje of De Dolle Mol. Een aantal jaar geleden heb ik een gidsenopleiding gevolgd. Nu geef ik rondleidingen in Brussel en indien gewenst ook in het sappig Brussels.
Welke film of welk boek zou je zelf willen uitwerken tot een theaterstuk?
Onlangs filosofeerde ik met Stef Van Litsenborgh over een samenwerking. Wat als wij samen Bossemans en Coppenolle spelen of Jérôme et Benjamin van Ernest Claes? Wat een vonken zou dat geven. In een zelfgeschreven stuk van BVT zou ik ook graag spelen. Er zitten veel ideeën in mijn hoofd maar het is niet evident om eraan te beginnen.
Wat is jouw drijfveer om te acteren?
Tijdens de allereerste voorstelling is er een bepaalde spanning tot de eerste lach. Wanneer het publiek lacht op het moment dat ze verondersteld worden om te lachen, dèn zaaide vertrokke. Die ontlading is onbeschrijfelijk en daarna sta je strak van de adrenaline. Ik kan me helemaal laten gaan in Moeste weite wa da’k paas. Mensen laten lachen is heerlijk maar moeilijk. Humor is een ernstige zaak en er komt veel bij kijken. Timing en intonatie is belangrijk en het is niet iedereen gegeven.
Wat zou je zeggen tegen mensen die door corona niet naar het theater durven gaan?
Blijf sowieso komen. Ten eerste omdat het een goed stuk is. Ten tweede omdat het al veel te lang geleden is. Ten derde omdat al de voorzorgsmaatregelen worden genomen. We controleren de covid pass aan de ingang en iedereen houdt zijn mondmasker aan.
Mensen laten lachen, daar leef ik voor. En ik hoop dat ik dit nog vele jaren mag blijven doen.